Taco Sorgdragers woordrivier
De ballade van de leeuwenliefde
De ballade van de leeuwenliefde

De ballade van de leeuwenliefde

Ergens op de grasberoffelde savanne,
onder het schallen van de doofrood zinkende zon,
scheurt op dit moment een leeuw
temidden van zijn roedel
de flanken van een gazelle af,

ligt met bebloede muil te kauwen
op het afkoelend karkas,
dat onder het geweld van krachtige kaken
nog schokt en schudt alsof het zich tot vlucht bereidt,
maar de gebroken nek – slaphangend als verlepte plant –
herinnert zich het rennen al niet meer.

Terwijl het vlees van de hinde
in het zijne overgaat,
betreurt de leeuw de kracht
die hij aan haar ontlenen moet,
en vergeeft de gazelle voor de angst
die hij haar aanjoeg,

want binnen de bemaande kop
waarin de ogen ter vertering
boeddhistisch dromend leeg gaan staan,
weet hij dat hij van haar houdt
met een wijsheid die zichzelf
met elke breedbeneusde ademteug
hernieuwt en weer vergeet.

Schrokkend van het dampend vlees
dat zijn bloedstroom tot bedaren brengt
wordt hij onschuldig als een spelend kind.

Het pluimpje aan de leeuwenstaart
wipt nog één keer op,
voor hij voldaan zich terugtrekt
in de beschutting van de naderende nacht,
waar hij één wordt met de dieren die hem voeden,
en zich in hen opgenomen voelt.

De gnoes de zebra’s en de pijlsnellende gazellen
sidderen voor de aanhankelijkheid
waarmee hij hen zich toe-eigent:

zijn liefde is een hete adem
die hen het grazen beneemt
voordat zij
– om eentje minder, wie was het ook alweer? –
tot verder grazen overgaan.

Want o het geurend gras,
dat onvermoeibaar uit de bodem rijst,
trekt allen aan, de halzen gaan omlaag,
diksterke tongen omwikkelen sapharde halmen,
brengen aarde tot zichzelf in.

Mogelijk zal alles weer opnieuw beginnen,
met wat de mensen “morgen” noemen,
maar dat valt buiten hun bestaan.

3 reacties

Reageren? Graag!

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.