Ik dacht na over wat een bol is. Nadenken gaat bij mij – en naar ik aanneem bij iedereen – over 2 kanten: een meer talige, linguïstische kant, en een meer abstracte, wiskundige kant. “Hersenhelften!”, hoor ik u al enthousiast uitroepen, en dan zeg ik: “Ja-ja-ja-ja-ja-ja-ja-hersenhelften-ja-maar lees nou maar gewoon even verder!”
Ik stelde mij dus een bol voor. Althans dat probeerde ik. Het is namelijk nog niet zo eenvoudig om je een bol voor te stellen, d.w.z. de gedachte, het idee of principe ‘bol’. Voor je het weet heb je ‘m al ingevuld, die bol, bijvoorbeeld door er een kanonskogel van te maken. Dat is ook een bol toch? Zeker! Net als een knikker, hagelstenen, de planeet aarde (min of meer dan), een oogbol (ook min of meer), een tulpen-, olie- of krentenbol. Nou ja, die laatste staat erbij vanuit linguïstisch oogpunt (ze heten nu eenmaal zo), maar laten we wel wezen: krentenbollen lijken tegenwoordig meer op platgeslagen koksmutsen dan op bollen.
Anyway: taalkundig zit je dus heel snel met een ingevulde bol. Een ingevulde bol heeft geen open binnenruimte. Een bal wel: die heeft wel een open binnenruimte, en dat is zo omdat er een omhulling is. Bij een (lucht)bel is die omhulling van de binnenruimte dun en kwetsbaar, en als ‘ie knapt is de binnenruimte weg, zodat wij ons af moeten vragen: is er ooit wel een binnenruimte geweest? Of een omhulling? Dat belletje moet dan wel even gaan rinkelen zou ik zeggen.
In de Nederlandse taal hebben we dus de woorden bol, bal en bel, en daar kan je in die volgorde aan beleven (als je eindelijk eens een beetje je best doet, luilak) dat het zwaartepunt verschuift van het centrum naar de periferie.
Bij “bol” voel je hoe alles gecentreerd is rond het middelpunt (bol punt com?.. nee: laat maar..).
Bij “bal” is er een soort evenwicht tussen centrum en periferie, waardoor je ook zulke leuke balspelletjes en balsporten met elkaar kan doen, d.w.z. met jezelf als centrum en de ander(en) als omhulling, en dat geldt dan voor alle deelnemers in gelijke mate.
En bij “bel” is het centrum eigenlijk helemaal tegen de periferie aangeschoven: geen lang houdbare toestand.
En “bil” dan? hoor ik u weer roepen. “Bil” valt er – ondanks het ontbreken van een binnenruimte – een beetje buiten, en om dat tegen te gaan wordt er tegenwoordig veel gefitnesst, om die bilomtrek weer binnen de oorspronkelijk bedoelde periferie te krijgen. De evolutie ging namelijk zo, dat er eerst een god was die riep dat iedereen bolletje moest willen. En verhip: iedereen ging daar over nadenken, en kwam tot de conclusie: “Ik wil bolletje!” Maar na heel veel en lang bolletje eten, keek iedereen weer eens in de spiegel, en dacht: “Nee: ik wil billetje!” En daarom zie je nu op elke straathoek van die groepjes zwoegende stretchbroekdragers dagelijks monotoon herhalende bewegingen maken zonder ergens naartoe te gaan. “Workout” is daar een korter woord voor.
Op diezelfde straathoeken trouwens waar nu iedereen zwetend “billetje-billetje” roept bij het imiteren van naar achter trappende koeien, stonden in de jaren tachtig van de vorige eeuw nog van die amateur-balkancriminelen (ook wel a-b-c’s genoemd) met 3 omgekeerde pokerpotjes “balletje-balletje” te kraaien. Zij waren ware meesters in verschijnen en verdwijnen. Zodra er iets van een gezagsdrager aan de horizon verscheen, losten ze ongemerkt op in de omgeving. Was de politie weer verdwenen, kwamen ze ineens weer tevoorschijn. Een soort creatief witwassen van de eigen gestalte.
Balkancrimineel moet overigens niet verward worden met “balkoncrimineel”. Dat is namelijk iemand die op bepaalde dagen vanaf een balkon, of vanuit een koets, naar andere mensen zwaait, en daarmee denkt een belangrijk onderscheid tussen zichzelf en die andere mensen aan te geven. Eigenlijk wat die workout-aholics ook doen met hun billengezwabber. Maar dit terzijde, want het ging even om de historische verschuiving van het “balletje-balletje” naar het “billetje-billetje”; een verschuiving die vooralsnog maar door weinig mensen wordt opgemerkt.
Hoe heerlijk dat afdwalen ook is steeds, ik was eigenlijk hier: dat taal meer vrij-intuïtief is dan wiskunde, je kunt er alle kanten mee op, en het kan ook zo heerlijk inconsequent zijn. Een sneeuwbal heeft namelijk geen open binnenruimte, en zou dus consequent gezien “sneeuwbol” moeten heten. Zo ook de biljartbol. Maar je zou ook kunnen zeggen dat het spelelement bij beide de doorslag geeft naar “bal”. Taal is dus niet zozeer inconsequent, maar houdt rekening met verschillende invalshoeken. Exacter gezegd: taal houdt meer rekening met de verschillende samenhangen waarbinnen een gedachte of idee verschijning krijgt. Een bal is afgeleid van het idee ‘bol’, en is een concretisering daarvan in samenhang met het sociale leven (dat vraagt namelijk om een open binnenruimte). Verwerkelijkingen van ideeën zijn nooit perfect: er bestaan geen 100% volmaakte bolvormen als concrete verschijningsvorm. De perfecte bol bestaat alleen als idee. Zegt men. En daarmee ben ik weer terug bij mijn begin: wat is een bol eigenlijk, als idee? Op dus naar de wiskunde.
Of toch maar niet? Wiskunde is voor mij altijd zoiets geweest als schaatsen over één nacht ijs. Ik ben er te linkshandig voor. Niet voor schaatsen, maar voor wiskunde. Linkshandig zijn betekent dat je een soort van dyslectisch bent voor wiskunde. Nee, niet allergisch (wel even goed lezen ja!), maar dyslectisch. En dyslectisch op zijn beurt betekent eigenlijk dat je constitutioneel niet kan aanvaarden dat alles altijd alleen maar van links naar rechts en van van boven naar beneden loopt. (Voor wie het zich afvraagt: natuurlijk ben ik me ervan bewust dat dit niet de gangbaar wetenschappelijke opvatting van dyslectie is: dit heet sarcastische provocatie.) Maar ik dwaal alweer af.
Wiskundig-analytisch gezien is kenmerkend voor een bol dat elk punt van de oppervlakte (de sfeer), even ver verwijderd is van het middelpunt.
Anders gezegd: een bol is een oneindige verzameling lijnen van gelijke lengte, met een gezamenlijk beginpunt maar een verschillend eindpunt. Een wiskundige zou nu misschien zeggen: “Dit klopt voor geen meter, want je gaat nu uit van het middelpunt als oorzaak voor de sfeerbepalende lijnen, i.p.v. dat het middelpunt het gevolg is van de elkaar in 1 punt kruisende lijnen”, maar ik zeg dan: “Ja, maar dit is dyslectische meetkunde, oftewel muziek van linkshandigen”.
Laat ik het dan anders proberen: een bol is een oneindige verzameling cirkels met gelijke straal en gelijk middelpunt.
In de dyslectische meetkunde kan het allebei. Bij de definitie met de lijnen ontstaat de bolvorming door een naar buiten gerichte beweging vanuit het middelpunt naar de periferie (dit noem ik: majeur), en bij de definitie met de cirkels ontstaat de bolvorming vanuit de periferie naar het middelpunt toe, dus met een naar binnen gerichte beweging (mineur).
Doet er niet toe. De vraag waar het eigenlijk om gaat is of het (Ik-)bewustzijn als innerlijke ruimte ook bolvormig is. En of dat komt omdat de aarde ook bolvormig is. Of is het eerder andersom: is de aarde bolvormig omdat elk Ik-bewustzijn (van mensen en andere entiteiten) bolvormig is?
Laten we naar het oog kijken, dat in de oogbol – het woord zegt het al – ook bolvormig is. Wanneer je meditatief, dus innerlijk, naar het oog kijkt, dan valt op dat het oog zowel indrukken ontvangt (een naar binnen gerichte mineurbeweging) als een opnemende activiteit ontplooit, in een buitenwaarts gerichte majeurbeweging. Het oog combineert beide definities van de bolvorming. Tegelijk is het meditatief kijken naar het oog als instrument van het kijken, een afspiegeling van het denken over het denken, waarmee wij zowel binnen als buiten het denken kunnen staan. Zodra je inziet dat er iets in jou is dat denkt, val je niet meer samen met het denken, maar kun je het denken zien als wat het is: een instrument voor het Ik om zich bewust te worden van zichzelf en de wereld d.m.v. een gedachte-inhoud. Vanuit de buitenwereld (periferie, sfeer) nemen wij een indruk op (mineurbeweging), en die indruk maakt ons Ik (ons middelpunt) wakker, waarop wij de indruk beantwoorden met een gedachte, die als een naar buiten gerichte majeurbeweging de wereld van de indrukken tegemoet treedt. Waar beide bewegingen elkaar raken en ontmoeten, ontstaat onze sfeer. Omdat dit constant en rondom gebeurt, kan het niet anders dan dat ons bewustzijn als innerlijke ruimte bolvormig is, ook al beleven wij doorgaans in het moment alleen afzonderlijke delen van deze bolvormige bewustzijnsruimte; delen die dan meer lijnvormig aandoen. Toch is het voor velen een bekende ervaring uit de meditatie, dat het leeg en stil maken van het bewustzijn, en het je open stellen voor de wereldruimte, een gevoel kan geven van zich in een reusachtige, zo niet oneindige, bolvormige koepel te bevinden.
Kortom: “Ik wil bolletje” is zo gek nog niet (zei de bolleboos en voormalig ballenbaas bij het kijken naar Belle en het beest).