Na “Ik wil bolletje“, volgt hier een 2e linkshandige verhandeling over de bol:
Het raadsel van de bol is dat zij1), om bol te kunnen zijn, nooit buiten zichzelf kan kijken.
Zodra een bol, als zij kon denken, belangstelling zou krijgen voor wat buiten de ruimte ligt die zij met haar sfeer omsluit, zou zij haar eigen vorm moeten opgeven. Precies wat er gebeurt als een zeepbel knapt.
Maar daarmee is het raadsel van de bol ook het raadsel van de kosmos. Om haar vorm te behouden moet het centrum van de kosmos-bol zich zo verhouden tot de met haar samenhangende en haar omsluitende sfeer, dat zij zich haar binnenruimte als oneindig uitdijend voorstelt. Zou zij (de kosmos) dat niet doen, dan zou zij een ruimte buiten zichzelf veronderstellen, en daarmee haar vorm verliezen. Met het verplaatsen van haar belangstelling naar iets buiten zichzelf, zou zij haar centrum verlaten, en daarmee uiteen knappen.
Daarom stellen wij ons de kosmos als oneindig uitdijend voor, en kunnen we alleen van binnenuit naar de kosmos kijken (concreet en als voorstelling), en niet van buitenaf. Wij kunnen ons niet voorstellen dat er buiten de kosmos nog iets is, of dat er buiten onszelf een entiteit bestaat die de kosmos van buitenaf zou kunnen bekijken, of haar bijvoorbeeld als een zeepbel uit een bellenblazer blaast. Zodra wij ons aan dit externe standpunt zouden kunnen overgeven, zou de kosmos als een zeepbel uit elkaar spatten. Er zou niets overbijven. Of: alles zou weer alleen mogelijkheid zijn. Want alleen in niets is alles mogelijk. Nul en oneindig zijn elkaars voorwaarde.
De bol is de voorstelling van het oneindige, gedacht vanuit een centrum.
De kosmos is de voorstelling van een allesomvattende en zich tot in het oneindige uitbreidende bolvorm, gedacht vanuit een centrum dat voor ieder van ons uniek is (iedereen ervaart zichzelf nu eenmaal – toch tenminste in eerste instantie – als centrum van de wereld).
De vraag die nu overblijft is: hoe kan de kosmos een bolvorm hebben en tegelijkertijd net zo veel centra bevatten als er menselijke individuen zijn?
Wie weet kom ik hier nog een keer op terug.
1) Of “hij” natuurlijk. (Ik heb het in gedachten ook met “het” geprobeerd, maar vind dat raar klinken.)