Van de week was ik op weg naar Voorburg, waar ik een koorrepetitie zou vervangen voor een collega-dirigent. Het was regenachtig, grijs en winderig weer, dus ik had de tram genomen. Tijdens het lopend overbruggen van het laatste stuk naar de kerk waar de repetitie plaats zou vinden, werd ik langzaam ingehaald door een jongen van een jaar of 16, die met een opgestoken rode paraplu en witte earpods in, verzonken leek in een wereld waar het blijkbaar goed toeven was. Daarbij hield hij de paraplu wat gegeneerd boven zijn hoofd, alsof hij liever niet met zo’n oude-mensen-ding gezien werd, maar tegelijkertijd toch wel inzag dat hij er een stuk minder nat van werd. In zijn voorbijgaan zag ik hem in zichzelf glimlachen en af en toe kwam er een geluidje uit zijn mond, alsof hij in gesprek was met iemand.
Terwijl ik me afvroeg of ik nou zoveel langzamer liep dan hij omdat ik geen haast had, of omdat ik toch echt ouder geworden ben (dat die twee mogelijkheden met elkaar samen konden hangen drong op dat moment niet tot me door), rondde hij de hoek bij de kruising verderop ruim eerder dan ik. Hij merkte dus ook eerder dat de luwte van de gebouwen daar abrupt ophield, om plaats te maken voor de striemende, met motregen gevulde windvlagen van deze februari-avond.
De jongen stond inmiddels te wachten bij hetzelfde voetgangersstoplicht waar ik ook moest oversteken. Terwijl ik hem naderde onderdrukte ik een gevoel van triomfantelijkheid over het feit dat zijn snellere lopen hem uiteindelijk geen voorsprong had opgeleverd, want ik zag dat hij enorm met zijn paraplu aan het worstelen was in de gierende wind. Eigenlijk was het geen worstelen, want dat vraagt concentratie en wakkerheid. Het was meer een half-bewust verstoord zijn dat die paraplu niet gewoon recht boven zijn hoofd bleef staan terwijl hij naar iets aan het luisteren was waaraan hij zich volledig wilde kunnen overgeven.
Vlak voor ik me bij hem voegde, klapte een harde vlaag van onderaf zijn paraplu om, en werd ik getuige van een hulpeloosheid in het omgaan met situaties die ik nog nooit eerder gezien had. De jongen keek om zich heen alsof er ergens een reset-knop in de buurt moest zijn, maar maakte zich tegelijkertijd niet los van het luisteren naar wat zijn earpods hem bleven influisteren. Hij bewoog de paraplu eventjes minimaal op en neer, alsof hij als strafwerk met een te korte ragebol spinrag moest verwijderden uit een plafondhoekje waar hij toch niet bij kon, én alsof hij verwachtte dat het probleem zich vanzelf wel zou oplossen. Hij leek in elk geval totaal niet te weten wat hij moest doen, en kwam ook niet tot een handeling.
“Je moet hem tegen de wind in houden!”, riep ik hem toe. “Wat zegt u?” vroeg hij terwijl hij één earpod uit zijn oor haalde. Ik herhaalde dat hij de paraplu tegen de wind in moest houden, maar hij bleef me zo onbegrijpend aankijken, dat ik hem de paraplu uit handen nam, en hem met de punt tegen de wind in hield, zodat hij weer in normale stand terugklapte. Hij keek me aan alsof ik een soort superman was. Met een “O, bedankt” nam hij de paraplu weer in ontvangst. Bij een al knipperend groen stoplichtmannetje staken we allebei het zebrapad over, alleen was ik nu sneller, omdat de jongen halverwege zat te frutselen met z’n earpod, die blijkbaar niet meteen goed bleef zitten. Ik zei maar niet tegen hem dat hij dat beter na het oversteken kon doen. Je moet het niet te bont maken als paraplu-fluisteraar.