Taco Sorgdragers woordrivier
Van E groot naar I Klein
Van E groot naar I Klein

Van E groot naar I Klein

Woensdag 11 januari 2023 zou je 63 geworden zijn. De eerste keer dat je niet meer hier was op je verjaardag. En ik wil het over je hebben. Aan de hand van muziek. Of eigenlijk een muziekstuk: de 18e nocturne, opus 62 nr. 2, van Frédéric Chopin, in E groot. Omdat die me op de een of andere manier aan jou doet denken. Dat was al zo net nadat je gestorven was. In de dagen daarna kwam dit stuk ineens naar me toe, het opende zich voor me, en terwijl ik het begon te spelen hoorde ik je naam er de hele tijd in, letterlijk bedoel ik, in de melodische motieven, en ook hoe je was, in de opbouw van de akkoorden, het dramatische verloop, de uitgedrukte gevoelens en in dynamiek en ritme. Het leek wel of dit muziekstuk jouw wezen helemaal uitdrukte. “Dat kan niet”, zullen de geleerden zeggen, “behalve als Chopin (1810 – 1849) jou (Immanuel Klein: 1960 – 2022) gekend zou hebben, wat onmogelijk is, omdat er 173 jaar zit tussen Chopins dood en Kleins geboorte.” De geleerden kennen klaarblijkelijk dat ene boek niet, waar de aartsengel Gabriël tegen Maria zegt: “En niets en sal by Got onmoghelyck syn.” (vrij vertaald – niet door mij overigens – in een fictief Middel-Nederlands).

In elk geval wél onmogelijk was het om dit stuk te spelen bij je uitvaart. Niet omdat het daarvoor te lang is (dat is het inderdaad), maar omdat het veel te moeilijk is om eventjes in de vingers te krijgen. Ik ben er inmiddels zo’n 4 maanden – erg part time weliswaar – op aan het studeren, en ik zit nu denk ik op 80%. Dat is trouwens een beetje mijn tragiek als pianist, dat ik bij veel stukken niet verder kom dan 80%. En als ik eenmaal daar ben aangekomen is het meestal hoog tijd om andere dingen te gaan doen, zodat de percentuele teller weer naar beneden loopt. Al met al zijn er weinig stukken die ik 100% beheers. Als dat überhaupt bestaat. Tragiek is overigens niet iets ergs, maar iets waarmee je je identiteit onder ogen kunt zien. Je persoonlijke levenstragiek is een getrouwere weergave van wie je bent dan je spiegelbeeld in een spiegel. Maar voordat je dat ontdekt hebt heb je Abraham of Sarah al gezien. Of ben je alweer vergeten hoe die er ook alweer uitzagen.

De vraag is of ik dat hier nou wel moet gaan doen: wijzen naar de gelijkenis die ik ervaar tussen jou en deze nocturne van Chopin. Want is het niet gewoon een persoonlijk dingetje, dat ik beter bij mezelf kan houden omdat het alleen voor mij geldt? Misschien wel ja. Maar daarnaast is er nóg een probleempje. Want Chopin is romantiek op z’n toppunt. Niet dat jij niet van Chopin hield, integendeel: ik vond jouw exemplaar van de Nocturnes in je muziekkast toen we je spullen aan het opruimen waren, en ik herinner me maar al te goed hoe lyrisch je was over bijvoorbeeld de “Fantaisie-Impromptu” in cis-klein. Maar romantiek was niet helemaal jouw ding, ook niet als kunst-stroming buiten de muziek, en vooral niet als levenshouding. Hoewel je – buiten Chopin – ook echt waardering had voor de muziek van Schumann, Brahms, Berlioz en Wagner. En Debussy en Ravel. Als cellist heb je veel van die componisten ook uitgevoerd, en hoe! Je hield van alle muziek die goed was, ook pop, jazz, blues, filmmuziek, de openingstune van studio sport en noem maar op. Over Mahler en Bruckner heb ik je dan weer niet vaak gehoord.

Dus hoe kan ik een uiterst romantisch stuk als deze nocturne opus 62 nr. 2 van Chopin als grondslag onder jouw leven leggen? Het voelt een beetje oneigenlijk. ‘De muziek’ begon voor jou, ook als de eigentijdse componist die je was, toch meer bij Stravinsky, en ging dan verder met Messiaen, Ligeti, Berio, Louis Andriessen, je leraar compositie Theo Loevendie. en nog meer van die gasten.

Toch ga ik het gewoon maar proberen. Met een paar voorbeelden en luistervoorbeeldjes erbij. Het is ook geen rocket science. Meer intuïtief en vooral: onvolledig. Gewoon een paar aanduidingen.

De nocturne op. 62 nr. 2 heeft “Lento” (langzaam) als tempo-aanduiding, en ontvouwt zich aldus op de langzame stap van de 4-kwartsmaat, duidelijk neergezet in de begeleiding van de linkerhand (zie afbeelding 1).

Afbeelding 1: 1e systeem nocturne op. 62 nr. 2

Het is interessant om uit te zoeken wat dan precies ‘het juiste langzaam’ is in dit stuk. Ik heb uitvoeringen gehoord, zelfs van geniale, beroemde pianisten, die zichzelf echt gevangen zetten in traagheid, zodat er geen doorstroming meer in zit. Maar ook sommigen die geen boodschap hebben aan langzaamheid, waardoor het te lichtvoetig wordt. Het geheim zit ‘m wat mij betreft in de tegenstelling tussen het langzaam-bedachtzame van de begeleidings-stappen in de linkerhand, en het optimistisch-lichte van de melodielijnen in de rechterhand: beide moeten elkaar vinden in het opheffen van elkaars eenzijdigheid. Pas als dat gebeurt, voel je dat je het juiste lento te pakken hebt.

Ondertussen is de 1e vraag of dit langzame, eigenlijk vrij onverstoorbare voortschrijden op jou, Immanuel, van toepassing is. Als ik denk aan hoe onverstoorbaar jij je in je leven gewijd hebt aan je werk als kunstenaar, dan denk ik van wel. Nooit uitzinnig, extatisch, of wanhopig-gedeprimeerd naar uitwegen zoekend, maar altijd gedreven, secuur, gericht en volhardend. En dat vanuit een optimistische bovenlaag, die altijd zocht naar het uitzonderlijke in de waarneembare wereld. Dat optimistische vind ik ook terug in de bovenlaag van de nocturne. Daar zit weliswaar ook een dalende tendens in (die wordt veroorzaakt door de linkerhand, die elke tel als zware stap op de aarde zet, en daarin alles meetrekt), maar dit dalen wordt voortdurend doorbroken door stijgende impulsen in de melodielijn.

Het stuk begint ook echt met een stijgende inzet: een grote sext-sprong van b naar gis1 in de rechterhand. Dat zet heel duidelijk en meteen de toon van dit stuk. De stijgende grote sext heeft een sterk openend en vooruitkijkend karakter: het wekt een ‘blijde verwachting’. Ook heeft de grote sext-sprong een zekere verwantschap met de oplossing van een leidtoon naar de grondtoon (‘van ti naar do’): waar deze oplossing echter binnen het oktaaf blijft en een afsluiting veroorzaakt (eigenlijk: een huid aanlegt), springt de grote sext a.h.w. over die grens heen naar een nieuw gebied. Over de begrenzing heen dus. Het mooie hier is dan, dat deze sprong uitkomt op de gis, en laat dat nou net de toon zijn die het majeur-karakter van dit stuk aangeeft. Meteen aan het begin dus klinkt er optimisme en uitstraling naar buiten. Ik hoor dan overigens ook in die 1e 2 noten de taalklanken “I” (op de b) en “A” (op de gis), en dat zijn ook de 1e 2 klinkers van jouw naam I-mm-a-nu-el. Frappant is dat de melodie na deze grote openingssprong vervolgt met 2 veel kleinere sprongen of stijgingen, die de eerste als een herinnering lijken te herhalen (zie afbeelding 2, waar ik de klinkers van Immanuels naam aan de melodie heb toegevoegd, om duidelijk te maken wat ik bedoel).

Afbeelding 2: beginmelodie met grote sext-sprong en kleinere herhaling daarvan.

Natuurlijk kan gezegd worden dat dit inderdaad heel erg door mij ingevuld is. Het argument dat je er net zo goed heel andere klinkers of namen bij kan plaatsen, geldt echter alleen voor een ‘van-buiten-af-benadering’ die geen verbinding heeft met de beleefbare innerlijke kant van dingen. Dat zo’n verbinding heel persoonlijk is wil niet zeggen dat er geen kern van echtheid in kan zitten. Maar dit terzijde.

Hieronder nu een luistervoorbeeld van hoe dit tot nu toe klinkt. Daarin hoor je eerst de begeleiding van de linkerhand; daarna uit de context van het stuk gehaald de grote sext-sprong van het begin en hoe die zich herhaalt in 2 kleinere sprongen; daarna de melodielijn zoals die in de stroom van het stuk is ingepast, en tot slot een stuk van de eerste bladzijde in zijn geheel gespeeld:

Als ik zo doorga, eindig ik dadelijk met een heel boekwerk over deze nocturne en de gelijkenis die ik erin ervaar met de mens Immanuel Klein zoals ik hem gekend heb. Maar dat was niet de bedoeling. Ik zou alleen een paar aanduidingen geven.

Er zou dus nog veel te zeggen zijn, o.a. over het meer onstuimige middendeel van de nocturne. Ik beperk me nu echter tot de laatste 2 ½ maat van het stuk, en daarin met name de laatste 4 noten die klinken. Die maten zien er zo uit (afbeelding 3):

Afbeelding 3: laatste maten nocturne 18

En klinken zo:

De laatste 4 noten spreken voor mij heel duidelijk de naam “Imm-a-nu-el” uit. Zoals gezegd: dat is iets heel persoonlijks.

Veel van mijn lezers hebben je niet eens gekend, Immanuel Klein. Toch wil ik dit delen, vooral om de manier waarop deze nocturne na je sterven tot me kwam. Ik heb het boek met Chopins nocturnes al iets van 40 jaar bij me, en een aantal ervan heb ik vaak gespeeld, maar deze 18e bleef tot nu toe verborgen. Ik zou deze blogpost ook nooit geschreven hebben zonder dat deze nocturne zo op mijn pad was gekomen. En dat kwam hij niet tot na jouw sterven. Je was een trouwe volger en lezer van mijn blog, en je zou misschien vreemd opgekeken hebben de aankondiging van deze blogpost in je mailbox aan te treffen, en vervolgens zo over jezelf te lezen. Maar iets in mij zegt ook dat jij het was die deze muziek mijn kant op heeft geblazen. Ja, dat is een romantische gedachte inderdaad (ik zie je hoofdschuddend glimlachen).

9 reacties

Reageren? Graag!

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.