Taco Sorgdragers woordrivier
“O, een grote hond”
“O, een grote hond”

“O, een grote hond”

(of: de betrouwbaarheid van ooggetuigen)

Na een fietstocht door de duinen was het tijd voor koffie bij boerderij Meijendel. Een Zuid-Hollandse augustusmiddag, niet warm en niet koud, met dampend licht dat door de wolken brak, die zich die ochtend en de avond tevoren nog met hun buien hadden uitgeleefd op het dorstige land. Schaduwen en licht speelden om de dingen heen, ze beurtelings wekkend en weer in slaap sussend. Alles verloor steeds zijn werkelijkheid, ten gunste van iets onbestemds.
Ik had plaatsgenomen aan een tafeltje aan de rand van het terras, met mijn rug naar de duinen en zicht op boerderij en bedrijvigheid van personeel en gasten. Erg druk was het overigens niet.
Cappuccino voor me op het tafelblad, schrijfboekje op schoot en pen in de hand, wachtte ik op een reis die in mijn hoofd zou moeten beginnen, maar die steeds werd uitgesteld door vlagen zonlicht, vogelzang, en windgeruis dat flarden van stemmen meevoerde die mijn aandacht uitnodigden voor hun spel van wervelingen, dat steeds weer in de lucht oploste en opnieuw verscheen. Zelfs de wolken hoorde ik, zonder naar ze te kijken, door de hemel schuiven.

Links van mij kwam een echtpaar bij een naburig tafeltje aan. Sportief en kundig geklede laat-vijftigers, begin zestigers misschien, zichtbaar begerig om de vermoeienissen van het fietsen met het nippen aan koffie uit de stramme leden te verjagen. Doorgewinterde echtgenoten ook, die rentenierden van een overschot aan goede moed en welwillendheid. De vrouw zette zich kwiek neer op een stoel met een zitkussen, waaraan door de zwarte kleur niet te zien was dat het doorweekt was van de regen van de afgelopen dagen. Ze veerde, als een gedreven kamerlid dat het woord vraagt, meteen weer overeind met een kleddernatte broek, en verkondigde vrij luid maar vooral nuchter: “Nou, net of ik in mijn broek geplast heb!” Misschien zodat wij, tijdelijke omwonenden, als zij zich straks naar binnen zou begeven, niet juist dàt zouden denken bij het zien van haar doorweekte derrière. De natte kussens werden verwijderd en ze namen onverminderd plaats aan hetzelfde tafeltje.

Rechts van mij zat aan een ander tafeltje een man alleen, een stevige zeventiger met een door zon en wind verweerde kop, pensionado-bruin wachtend tot zijn vrouw uit de boerderij terug zou komen met de bestelling. Hij zat er met een houding die in wilde gaan op alles en iedereen die zich in zijn blik- of aandachtsveld vertoonde, dus nadat ik zijn nieuwsgierige ogen had beantwoord met een begroetende hoofdknik, trok ik snel aan mijn rechterzijde de denkbeeldige gordijnen dicht. Ik hoorde wel dat hij nog iets begon te vertellen, maar liet hem merken dat ik het niet zo opvatte als dat wij in gesprek waren. Waarop ik voelde dat hij zijn blik, totaal niet ontmoedigd, naar elders verlegde. Hij had geluk, want aan het tafeltje op enige afstand voor ons kwam net een jong stel aan, eind twintigers, met een jonge, maar grote en blakende herdershond, die naar alle kanten glansde in zijn volle, zwarte vacht. De vrouw van het stel hield hem aan de lijn. Zijn rug kwam bij haar zeker tot navelhoogte, en zij had ook zichtbaar moeite het sterke dier in toom te houden. Terwijl haar vriend naar binnen liep om de versnaperingen tegen betaling aan de keukenvoorraad te gaan ontrukken, was zij druk in de weer de hond tot liggen te bewegen. Maar die wilde liefst achter zijn baasje aan. Uiteindelijk sprak ze de reusachtige hond, waartegen zij wat klein afstak, bestraffend toe, en lijnde hem aan haar stoelpoot aan, waarna het uiteindelijk met de kop op de poten neerzeeg, zich overgevend aan de verveling die ongetwijfeld ging komen en lang zou gaan duren. Het droomspel van licht en schaduwen zette net weer in, toen uit het niets een machtige, testosteron-doortrokken mannenstem de ruimte doorkliefde. Het was de stem van de zeventiger rechts van mij, maar hij klonk als een veertiger, robuust laag, krachtig en vol zelfvertrouwen, als een driemaster zeilend voor de wind met opbollende zeilen: “Wat een pràch-ti-ge hond heeft u! Echt, hij is wer-ke-lijk prach-tig!”
De hond, die zich niet aangesproken voelde, legde zijn oren nog wat platter naar achteren op zijn kop en bleef verlangend naar de ingang van de boerderij kijken. Zijn bazin, die na dit welkomstsaluut van kapitein Henk (ik noem hem maar even zo) niet onder een reactie uit kon komen zonder onbeleefd te lijken, bedankte hem voor het compliment. Waarop kapitein Henk het nog maar eens herhaalde, zichtbaar blij dat zijn opmerking aansloeg: “Het is werkelijk een prachtige hond die u daar heeft”. De vrouw bedankte hem geduldig nogmaals, maar al met een intonatie die een mogelijk vervolg naar een gesprek uitsloot, zodat hij verder zweeg, en met de hond mee naar de ingang van de boerderij ging kijken, want zijn vrouw bleef inmiddels toch wel lang weg. “Moeten die taarten nog gebakken worden of zo?”, vroeg hij aan een instantie van hemzelf die ik, ondanks mijn uiteenzetting met de antroposofische scholingsweg, niet waarnam.

Nu gebeurde het volgende. Van achter het tafeltje met de hond en de jonge vrouw, kwamen twee mensen aanlopen. Een man van ruim in de veertig, met op een paar passen afstand achter hem een bejaarde, veel oudere vrouw in mantelpak en met geruite sjaal, waar met ongeschreven letters “Benoordenhout” op stond. Een vleugje geur van die Haagse woonwijk ging voor haar uit, zonder opdringerig te willen zijn. Maar hoe bescheiden ook: het bleef een statement. De man droeg een bril en een baseball-petje, en was licht gekleed in spijkerbroek en overhemd. Losjes lopend met één hand in de broekzak, keek hij wat geamuseerd om zich heen, olijk bijna, maar ook met een scherpte in zijn blik, die iedereen vriendelijk leek uit te dagen de discussie met hem aan te gaan. Hij betrad als eerste de ruimte tussen onze tafeltjes, en draaide zich half om naar de oude vrouw achter zich, waarbij zijn blik viel op de gestalte van de liggende hond, niet ver van zijn voeten opdoemend. Meteen flapte hij er wat onbeholpen uit: “O, een grote hond”, waarbij het “O” even lang duurde als “een grote hond”, en hij de klemtoon legde op “hond”. Hij zei het ook vrij luid, zodat alle tafelzitters rondom gedwongen werden even op te kijken naar degene die sprak: “Ooo, een grote hònd.” Het was niet alleen een constatering, maar ook een commentaar op zijn omgeving, niet zozeer kritisch, maar met een ingesleten luciditeit. Zijn constatering van de aanwezigheid van de hond moest voor de omgeving ook de erkenning van zijn eigen aanwezigheid zijn. Maar er was nog meer aan de hand. In het uitspreken van de woorden “O, een grote hònd” vond bliksemsnel de transformatie plaats van een innerlijke schrik om iets wat hij niet verwacht had, naar de neutraliserende rationalisering van deze ervaring door het beschrijven van zijn waarneming. Dit was iemand, die in staat was razendsnel elke voor buitenstaanders detecteerbare innerlijke emotie of zielsmatige reactie te verbergen onder een intellectueel onbewogen constateringsvermogen, waarachter zijn persoonlijkheid verborgen bleef. Ik had inmiddels al gezien dat het Mark Rutte was, onze minister-president, en hetzelfde besef begon ook te dagen bij de andere tafelzitters. Er ontstond zowaar een verbroederende sfeer van sensatie, die zich bijna tastbaar onder de aanwezigen verspreidde, terwijl Rutte en de oude vrouw intussen doorliepen naar binnen, de boerderij in. “Dat was toch?” Dat was toch Rutte?” “Onze premier?”, klonk het van alle kanten tussen onze tafeltjes, die ineens een kring van verbondenheid bleken te vormen. Men geloofde het bijna niet.
Kapitein Henk, rechts van mij, begon meteen hardop te speculeren: “Wie zou die vrouw zijn waar hij mee samen was?” Ik zei, omdat ik dat soort dingen nou eenmaal weet: “Dat was zijn moeder.” Maar Henk wilde daar niet aan: “Zou het zijn vriendin zijn? Valt hij toch op vrouwen? Hoe heet ‘ie, van Frankrijk, Macron, die heeft ook een oudere vrouw!”. En hij glimlachte breed bij dit staaltje deductie. Hij had gewoon besloten dat de echt veel oudere vrouw die Mark Rutte vergezelde, zijn vriendin moest zijn omdat de Franse president Macron toch ook een oudere vriendin had, maar volgens mij ook omdat hij het idee wel grappig vond. Hij zette de werkelijkheid gewoon naar zijn hand. Wat waar te nemen viel werd door hem gewoon overruled door hoe hij vond dat de werkelijkheid moest zijn. Want er was tussen Mark Rutte en de oudere vrouw werkelijk geen spoor te bekennen van iets dat ook maar in de verste verte leek op een liefdesrelatie. Het was te absurd voor woorden om juist dàt op die waarneming te plakken. Maar Henk volhardde er in, en daar vermoedde ik een ludiek verzet in tegen hoe de wereld in elkaar zit. Een wereld waar hij zich wellicht zijn hele leven aan had aangepast, om mee te kunnen doen, te overleven, maar waartegen hij diep van binnen altijd een sterke weerzin had gevoeld. En nu, na de pensionering, was er eindelijk ruimte om lucht te geven aan dat verzet, aan het onrecht ten opzichte van de menselijke ziel, dat al met de lagere school begon. In de laatste jaren die nog restten kon hij ruimte geven aan alles wat zijn diepere wezen altijd binnen had gehouden en afgeschermd: de afkeer van alles wat niet mocht, of juist moest. In het licht van het naderende einde, dat het belang van al die dingen deed verbleken, was voor hem de tijd aangebroken dat hij zelf vrijelijk bepaalde hoe de wereld in elkaar zat. En zo stond hij zichzelf toe van Mark Rutte’s moeder zijn vriendin te maken. Opeens begreep ik ook dat zijn voorafgaande lofprijzing van de hond vooral betrekking had op de jonge vrouw; dat hij hààr prachtig vond, en zichzelf toegestaan had door de hond heen tegen haar te zeggen dat zij prachtig was. Daarom had de hond zich ook niet aangesproken gevoeld, zich niet geraakt gevoeld door de intentie van deze goed bedoelende man, die diep van binnen overspoeld werd door de wanhoop over wat hij allemaal voorbij had laten gaan.

Maar terug naar de gebeurtenissen, want kapitein Henk bleek niet de enige die de werkelijkheid naar zijn hand zette. De hond veerde op, want zijn baasje kwam terug uit de boerderij, en zijn vriendin hield het niet uit: “Moet jij eens raden wie hier net was en zei dat we een prachtige hond hadden! Die Rutte, van de politiek, weet je wel!”
Op dit punt aangekomen, begon ik te beseffen hoe ongelooflijk onbetrouwbaar getuigenverklaringen moeten zijn. Het was niet Rutte die de hond prachtig had genoemd, maar kapitein Henk. Rutte had alleen gezegd: “O, een grote hond”. Het was de sfeer van sensatie, die als een mengeling van dronkenschap en geilheid het oordeelsvermogen van de jonge vrouw aantastte, en haar ter plekke geschiedvervalsing liet bedrijven, zonder het minste besef daarvan, maar overigens ook zonder kwade bedoelingen.

Eindelijk kwam ook de vrouw van kapitein Henk aanzetten met een dienblad vol drankjes en hapjes, en hij zei opgewonden tegen haar: “Je hebt onze premier gemist; die liep hier net langs met zijn vriendin”.

Ik besloot dat het tijd was om op te stappen, maar ging nog wel even naar het toilet. Vanwege mijn zonnebril drong het pas na een tijdje tot me door dat ik naast Mark Rutte stond te urineren. Ik kon het niet laten tegen hem te zeggen dat hij heel wat had losgemaakt met zijn opmerking over die hond. Waarop hij verstrooid opkeek: “Welke hond? O, was dat uw hond, die grote hond! Nou, prettige wandeling verder nog.” En hij begaf zich naar de wastafel, waar hij de mouwen opstroopte om zijn handen te wassen.
Ik was nog niet klaar, en keek raad zoekend naar mijn nadruppelende piemel (ja: bij plassen, en alleen bij plassen heet het mannelijk lid een piemel), me afvragend waar het aan lag dat ik er uit zag als iemand die aan het wandelen was geweest. Even overwoog ik nog om te zeggen dat ik op de fiets was, dat het mijn hond niet was, dat ik aan een heel ander tafeltje had gezeten, en dat ik heus wel wist dat het zijn moeder was en niet zijn vriendin. Maar hij was al vertrokken.
“Gingen wíj maar weer wandelen” schoot buiten inmiddels door het hoofd van de hond, door wie dit alles in gang was gezet.

Reageren? Graag!

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.