Taco Sorgdragers woordrivier
Goethe, Mozart en de troost van het onvermoede
Goethe, Mozart en de troost van het onvermoede

Goethe, Mozart en de troost van het onvermoede

“Bummer”, zei de loodgieter een paar dagen geleden, toen ik hem vertelde dat ik naar de begrafenis moest van een 20 jaar jonge vrouw, die een einde aan haar leven had gemaakt. En hij liep fluitend naar beneden, op weg naar het gereedschap in zijn bestelbus. Hij reageerde niet helemaal zo ééndimensionaal hoor, maar je kan een verhaal nou eenmaal niet met twee of meer zinnen tegelijk beginnen. En als je dan een eerste zin gekozen hebt, vallen meteen andere zinnen, en daarmee andere invalshoeken of aspecten van een totaliteit, af.

Iemand anders aan wie ik ook over de zelfdoding van de jonge vrouw vertelde, en dat haar daad volgens direct betrokkenen voor een niet onbelangrijk deel samenhing met de beklemming en uitzichtloosheid veroorzaakt door de maatregelen i.v.m. de coronabestrijding, en de daardoor voor haar onbereikbaar lijkende levensdoelen, reageerde met de opmerking dat dat “de verkeerde redenen zijn voor het beëindigen van je leven”.

Wat zouden dan wél goede redenen zijn? vroeg ik me later af. En met die vraag nog sluimerend in mijn gedachten, las ik de volgende passage uit Goethes “Die Leiden des jungen Werther” 1), een passage die het begin vormt van een pittige discussie over zelfmoord, en zich afspeelt tussen de protagonist en de man die (zonder het op dat moment al echt te weten) zijn rivaal is in de liefde. Deze rivaal heeft net gezegd dat hij zich niet kan voorstellen dat een mens zo onzinnig kan zijn zichzelf dood te schieten. En daar reageert Werther als volgt op:

“Dat mensen als jullie”, riep ik uit, “als jullie over iets praten, gelijk moeten zeggen: ‘Dat is dwaas, dat is verstandig, dat is goed, dat is slecht!’ En wat zegt dat alles nou helemaal? Hebben jullie daarom soms de innerlijke samenhangen van een handeling onderzocht? Weten jullie met zekerheid de oorzaken vast te stellen, waarom ze gebeurde, waarom ze moest gebeuren? Hadden jullie dat gedaan, dan zouden jullie niet zo haastig met je oordelen klaarstaan.”

Werther (of Goethe) heeft het hier basaal gezien over 2 dingen: samenhangen en oordelen.

Eerst iets over het tweede: oordelen. Iets dat misschien niet zozeer direct voortkomt uit het bovenstaande citaat, maar dat wel een bepaald licht kan werpen op de relatie die door het oordeel ontstaat tussen een gebeurtenis en degene die over deze gebeurtenis oordeelt.

Je zou kunnen zeggen dat in een oordeel een confrontatie plaatsvindt tussen iets uit de wereld buiten jezelf met iets uit de wereld in jezelf. Met het oordeel dat uit deze confrontatie voortkomt, eigen je jezelf iets uit de buitenwereld toe door het aan te passen aan jouw binnenwereld. Anders gezegd: met een oordeel archiveer je een gebeurtenis, door er een label of predicaat aan te verbinden, waarmee je de gebeurtenis opbergt in bijvoorbeeld de la “doet er niet toe /heb ik niks mee te maken” (zoals bij het “bummer” van de loodgieter), of in de la “ben ik het niet mee eens” (zoals degene die vond dat de corona-maatregelen geen reden kunnen zijn voor zelfmoord). Daarmee schep je dan de tegenspraak dat iets in jou wordt opgeborgen waarmee je niets te maken hebt of waarmee je het niet eens bent: iets waarvan je je distantieert gaat deel van jou uitmaken. Om je ervan te kunnen distantiëren zul je het namelijk wel eerst in je (bewustzijn) op moeten nemen.

Dan iets over het eerste: samenhangen. Werther zegt in het bovenstaande citaat min of meer, dat er m.b.t. handelingen of gebeurtenissen samenhangen zijn die wij niet meteen zien of kennen. Alle dingen die gebeuren zijn ingebed in samenhangen die niet altijd herkenbaar of te erkennen zijn. Erkennen in de zin van ‘begrijpen’ of ‘inzichtelijk zijn’. Een daad kan nog zo onbegrijpelijk of onverwacht lijken: ze komt altijd voort uit een samenhang. Die samenhang kan bijvoorbeeld ook karmische aspecten hebben, die zich aan ons inzicht onttrekken, omdat wij doorgaans nog niet in staat zijn ze naar hun werkelijkheid te ‘lezen’. 2)

Onbegrip, maar zeker ook verdriet, afkeer of boosheid over een bepaalde gebeurtenis (zoals zelfmoord), is dan ook in zekere zin uiting van het onvermogen om de samenhang(en) waarbinnen die gebeurtenis zich heeft afgespeeld te kunnen inzien. Dat staat zelfs nog los van de vraag of die samenhangen of oorzaken (en daarmee de handeling zelf) ‘goed’ of ‘slecht’ zijn, want wanneer iets wezenlijk als oorzaak verbonden is met een gebeurtenis, dan verandert een predicaat als ‘goed’ of ‘slecht’ niks aan die wezenlijke samenhang. Het is zelfs zo dat zo’n predicaat (of oordeel) het inzicht in die samenhang kan vertroebelen.
Daarmee is niet gezegd dat wie dan ook geen verdriet of onbegrip of wat dan ook zou mogen hebben t.a.v. een bepaalde gebeurtenis, alleen al omdat dit verdriet of onbegrip zelf een wezenlijke samenhang heeft met de gebeurtenis in kwestie.

Om namelijk begrip of onbegrip voor een handeling of gebeurtenis te hebben, moet je deze wel eerst in samenhang met jezelf brengen. Dat gebeurt al door de handeling of gebeurtenis in je bewustzijn op te nemen, er kennis van te nemen (zonder dat kan je je er ook geen oordeel over vormen, laat staan inzicht krijgen in de met die gebeurtenis verbonden samenhangen).

En verdriet over een gebeurtenis hangt dan wel samen met de gebeurtenis, maar verschilt hierin van de samenhangen die tot de gebeurtenis hebben geleid, dat het een samenhang is die na de gebeurtenis tot stand komt, terwijl de samenhangen die tot de gebeurtenis leiden voorafgaan aan de gebeurtenis.

Verdriet, als na een gebeurtenis tot stand komende samenhang, is doorgaans helemaal inzichtelijk en te begrijpen, op korte of langere termijn. Dat geldt niet altijd voor de samenhangen die – voorafgaand aan een gebeurtenis – tot die gebeurtenis hebben geleid. Met name bij zelfdodingen is dat vaak het geval. De eerste vraag die meestal opkomt, is dan ook: “Waarom heeft hij of zij het gedaan?” Het probleem hierbij is vanzelfsprekend dat de enige persoon die deze vraag kan beantwoorden niet bereikt kan worden, althans niet met een bewustzijn dat zich beperkt tot de aardse omstandigheden. Voor zo’n bewustzijn bestaat deze persoon namelijk niet meer, en kan er alleen in het duister worden getast. 3)

De uiteenzetting met de vraag waarom iemand zelfmoord heeft gepleegd, leidt nogal eens tot schuldgevoel bij nabestaanden. Het kenmerkende van dit schuldgevoel is dat het beide basisbegrippen uit het bovenstaande citaat van Goethe in zich verenigt: het is enerzijds een samenhang met de gebeurtenis die pas na de gebeurtenis kan optreden, en anderzijds een oordeel waarmee men zichzelf de gebeurtenis achteraf toe-eigent (namelijk door zichzelf als (mede-)oorzaak voor de gebeurtenis te beschouwen).

In beide hoedanigheden leidt dit schuldgevoel er dan toe dat het richten van de blik op de wezenlijke oorzaken/samenhangen die tot de gebeurtenis hebben geleid wordt afgeleid ten gunste van samenhangen die na de gebeurtenis zijn ontstaan. Dat is begrijpelijk, omdat zo’n onderzoek naar de wezenlijke samenhangen niet uitgevoerd kan worden waar de vaardigheid ontbreekt om ons kennend in het gebied te begeven waar het feitelijke bestaan van degene die zich van het aardse leven beroofde voortduurt, zodat we ons lijken te moeten beperken tot de samenhangen die na de gebeurtenis zijn ontstaan.

Maar wacht, ho, stop! Ben ik hier nou niet gewoon bezig om mijn verbijstering over de daad van deze jonge vrouw om uit het leven te stappen met filosofische bespiegelingen tot bedaren te brengen? Dat zou zomaar kunnen. Ik eigen me haar daad in zekere zin ook toe, door erover na te denken, en mezelf er zodoende in samenhang mee te brengen. Al deze bespiegelingen komen tenslotte wel uit deze gebeurtenis voort.

Kende ik haar dan goed? Nee: ik heb haar maar zijdelings meegemaakt, hooguit een keer of 3, 4 gezien, en altijd samen met haar vriend, die ook de brug is naar waarom ik haar überhaupt heb gekend (hoewel “kennen” eigenlijk al een te grote toe-eigening is). Een prachtig stel, dat elkaar nog helemaal niet zo heel lang kende, maar die elkaar volledig gevonden hadden.

Haar vriend, die geloof ik binnenkort 19 wordt, heeft een groot talent voor muziek, met name voor zingen. Het is ook de muziek waarlangs ik met hem een soort onuitgesproken verbinding heb, en het is vermoed ik die verbinding van waaruit hij mij – via zijn vader – gevraagd heeft om iets bij te dragen aan de begrafenis. Of eigenlijk aan de herdenkingsviering, die op hetzelfde moment in Nederland zou plaatsvinden als de feitelijke begrafenis in Duitsland zou zijn. Zij was namelijk Duitse. Door de strengere corona-maatregelen in Duitsland mocht haar ‘schoonfamilie’ uit Nederland niet bij de begrafenis aanwezig zijn: alleen haar vriend.

We hebben hier dus een situatie waarin een jong mens zich van het leven heeft beroofd mede vanwege de beklemming en onvrijheid, veroorzaakt door de corona-maatregelen, en wiens begrafenis dan vervolgens niet op de normale, eerbiedwaardige en sociaal gedragen manier kan plaatsvinden vanwege diezelfde maatregelen. Maar dit terzijde.

Haar schoonfamilie dus, bij wie ze naar ik begreep vaak voor langere tijd verbleef, moest dus uitwijken naar een synchrone herdenkingsviering hier in Nederland. En daar was ik bij, samen met vele mensen die deze jonge vrouw veel beter hebben gekend dan ik. Toen ik de dag tevoren de vraag kreeg of ik iets met muziek wilde bijdragen, en met de vader van haar vriend sprak over de invulling van het programma, kwam naar voren dat ze onder meer iets van een wiegelied voor haar wilden zingen. Met die wens ging ik naar huis, waar ik op de piano het boek met pianosonates van Mozart zag staan, opengeslagen bij KV 331, een thema met variaties, waarvan de laatste en bekendste het “Alla turca” is. Ik speelde en studeerde deze sonate de laatste dagen al, en ineens werd me duidelijk dat het thema waarmee Mozart deze sonate begint, eigenlijk het wiegelied was waar we naar zochten. Geheel onvermoed (zie de titel van deze blogpost) stond het al vol troost voor mijn neus. Voor wie de muziek niet kent: ik heb er even een gedeelte van ingespeeld:

Om deze melodie te kunnen gaan zingen tijdens de herdenking, moesten er nog wel woorden voor gevonden worden, het liefst in het Duits, als moedertaal van de jonge vrouw. Woorden die dan ook nog in de melodie moesten passen. Om die woorden te vinden heb ik hulp gevraagd, zowel aan Goethe als aan Mozart. Zij kwamen met een aantal suggesties, waarvan ik het volgende heb gemaakt:

Deine Seele hat entlassen
alles irdische Gewebe;

In dem weiten Geisteslande
wirst Du Deine Wege geh’n.

Unser Herzensliebeslicht
schütze, wärm’, erleuchte Dich;

Lebe leis’ in unserem tragen,
dass Dein’ Reis’ zum Weltlicht rage,
Und Dein’ Kraft mit unsrer strahle.

M.b.t. de grammaticale correctheid van het Duits heb ik dankbaar gebruik gemaakt van de hulp, verbeteringen en suggesties van Ellen Bähr, Gertrud Mau en Magali Müller.

Voor wie onvoldoende Duits kent volgt hier een Nederlandse vertaling:

Jouw ziel heeft vrijgelaten
al het aardse weven;

In het wijde geestesland
zal jij je weg gaan.

Het liefdeslicht van onze harten
bescherme, verwarme, verlichte je;

Leef zacht in ons dragen,
zodat jouw reis tot het wereldlicht oprijst,
en jouw kracht met die van ons mag stralen.

Waarom ik dit hier allemaal deel?
Omdat ik het vrij wil geven, inclusief een partituur die ik maakte, en waarin muziek en tekst gecombineerd staan. De oplettende muziekkenner zal zien dat ik de oorspronkelijke toonsoort (A-groot) omlaag heb getransponeerd, naar E-groot, omdat het anders veel te hoog is om te zingen.

Voel je vrij om het te gebruiken waar en wanneer je wilt. Misschien kan je er dan ook af en toe mee stilstaan bij mensen die zelfmoord pleegden, om wat voor reden dan ook, en of je ze nou gekend hebt of niet.


1) “Die Leiden des jungen Werther” is een roman in briefvorm uit 1774. Je kunt hem (in het Duits) lezen e/o downloaden bij de digitale bibliotheek digbib.org. De aangehaalde passage is onderdeel van de brief van 12 augustus, te vinden onder het kopje “Am 12. August”, blz 17 t/m 19. Ik raad iedereen aan deze hele brief (of beter nog: het hele boek) te lezen, want het gesprek tussen Werther (de protagonist) en Albert (de verloofde van de vrouw waar Werther verliefd op is) is een fenomenaal geschreven discussie, waarin verschillende standpunten diepgaand vertegenwoordigd zijn, en die na bijna 250 jaar nog steeds actueel is in zijn indringendheid. Werther vertegenwoordigt hierbij de romantische, opstandige, licht ontvlambare kunstenaarsziel, en Albert de zich meer binnen de grenzen van het burgerlijk fatsoen ophoudende ziel, die een aan de zondagse kerkdienst ontleende moraliteit verenigt met een juridisch geïnspireerde gelijkmoedigheid. Het interessante is natuurlijk dat Lotte (de vrouw die voor beide zo belangrijk is) tijdens dit gesprek onzichtbaar aanwezig is, en de bodem vormt van waaruit beide zo tegengestelde mannen spreken. Het gesprek tussen hen is in zekere zin een duel, een krachtmeting ook. Albert heeft als officiële verloofde van Lotte een onoverbrugbare en onaantastbare voorsprong, en Werther zal dat na dit gesprek steeds meer gaan beseffen. Dit besef zal hem mede leiden naar de noodlottige beslissing om zelf een einde te maken aan zijn leven. Ook daarom is dit gesprek zo dramatisch, omdat het voor Werther een voorafschaduwing van zijn eigen zelfmoord is, en in zekere zin bijna als een socratische apologie daarvan kan worden gezien.

2) Het begrip ‘karma’ wordt meestal toch zo gehanteerd, dat oorzaak en gevolg als begin- en eindpunt rondom een reeks gebeurtenissen, zich binnen één leven afspelen. Dat gaat met de term “instant karma” zelfs zo ver, dat er maar enkele momenten liggen tussen oorzaak en gevolg, zoals bijvoorbeeld op veel Youtube-filmpjes gezien kan worden (zoek bv. op “@youtube instant karma”). Daarbij wordt de veronderstelde ‘oorzaak-gevolg’-werking van karma ook gemakshalve onderworpen aan morele of ethische opvattingen die uitsluitend gelden binnen de door mensen vormgegeven aardse werkelijkheid. Deze opvattingen worden dan achteraf geactiveerd, nadat een gebeurtenis zich heeft afgespeeld, en zodoende achteraf in samenhang gebracht met een gebeurtenis. De samenhangen die zich door karma uitspreken gaan echter vooraf aan gebeurtenissen, en zijn niet begripsmatig te doorgronden met een denken dat zich alleen op de aards-menselijke, materiële werkelijkheid baseert.

3) Dat het non-existent verklaren van een persoon net zo goed een oordeel (en daarmee een keuze) is als het ‘goed’ of ‘slecht’ noemen van bepaalde handelingen, en dat zo’n oordeel niets kan veranderen aan het wezenlijke bestaan van deze persoon, voert hier nu te ver. Toch kom je hier in het vergelijkbaar interessante gebied waar ook een uitspraak als “God bestaat niet” thuis hoort. Het interessante aan zo’n uitspraak is dat er wordt uitgegaan van een begrip (God), en dat van dit begrip wordt gezegd dat het niet bestaat. Dat is met zichzelf in tegenspraak. Iets wat niet bestaat kan namelijk niet tot een begrip leiden. Je kunt niet eens nadenken over iets wat niet bestaat, want om na te kunnen denken over iets, moet het een wezenlijke existentie hebben: het moet op de een of andere manier kunnen worden waargenomen om erover te kunnen nadenken. Daarbij kan het vanzelfsprekend wel zo zijn, dat een onjuist, onvolledig, of eenzijdig begrip wordt ontwikkeld van hetgeen waarover nagedacht wordt, maar dat zegt eerder iets over het menselijke vermogen om begrippen te ontwikkelen, dan over het bestaan van datgene waarover nagedacht wordt. De uitspraak dat God niet bestaat betekent eigenlijk dat degene die dit zegt het niet eens is met wat er in de wereld buiten hem of haar onder ‘God’ wordt verstaan. Hij zegt er in essentie mee dat het begrip ‘God’ zoals dit door anderen wordt gebruikt voor hem of haar geen betekenis heeft. En uiteindelijk zegt hij of zij er dan eigenlijk mee: “Ik besta”. Want aan de begripsmatige ontwikkeling van de uitspraak “God bestaat niet”, ligt de ervaring ten grondslag dat men zelf bestaat, in eerste instantie al in het besef dat men het niet eens is met hoe anderen het begrip ‘God’ hanteren. De enige zinnige reactie die je daarom op een uitspraak als “God bestaat niet” dan ook kunt hebben, is het bestaan van degene die dit zegt te aanvaarden, en wel door het gesprek met hem of haar aan te gaan, en bijvoorbeeld te vragen: “Wat bedoel je met ‘God’?” of “Wanneer bestaat voor jou iets?”
Leuk hè, die lange voetnoten?

4 reacties

  1. voorbeeld van een oordeel:
    Ik vermeld dit zo nadrukkelijk vanwege alle vaccinatie-verslaafde angsthazen die doodsbang in de gordijnen hangen omdat ze hun hachje niet willen verliezen aan een uit de hand gelopen griep, en daarvoor o.a. bereid zijn honderden zelfmoorden op de koop toe te nemen. Dat is een vorm van egoïsme die zichzelf goedpraat onder het mom van sociale verantwoordelijkheid (“Doe het voor een ander”). Maar dit terzijde.

    1. Ja, je hebt gelijk Rogier, dat is zeker een oordeel, en eigenlijk nog wel meer dan dat: een veroordeling. Ik geef toe dat ik me heb laten gaan. Een onbewaakt moment, hoewel ik wel getwijfeld heb of ik het erin zou zetten. Ofschoon ik nergens beweer dat ik vrij van oordelen zou zijn. Maar ik ga er nog eens naar kijken: misschien haal ik het er nog wel uit. In elk geval dank voor je reactie (die maakt dat ik opnieuw naar mezelf moet kijken), en ik begrijp dat het iets met je doet dat je juist hierop reageert.

  2. Zo lang je blijft nadenken en naar jezelf kijken…mag je je uiten hoor. Dat reflecteren op mijn woede en angst impulsen probeer ik zelf ook steeds, best lastig in deze tijd. Als ik je boutade hierboven lees… dan sta ik niet automatisch ‘aan jouw kant’. En dat is nu juist voor mij zo verdrietig: dat je je gedwongen voelt aan ‘een kant’ te staan.
    Het heeft voor mij ook veel te maken met de mensen om je heen: hun positie, achtergrond, angst en kwetsbaarheid, dat weegt mee. Vroeger had ik dat niet: schijt aan! Maar door mijn werk leer ik hoe dan ook te accepteren dat mensen vanuit hun beleving praten – en roepen, en schelden, janken, beschuldigen.
    Ook het oordeel over mensen/meningen waar je het écht niet mee eens bent… verdient het je te verdiepen waar hun angst, volgzaamheid, (zogenaamde) domheid, woede etc vandaan komt misschien. Dat is over en weer toch zo? Ik denk dat je dat begrijpt.

  3. Toen ik nog een pre-puber was, zag ik twee broers van me verwikkeld in een discussie over zelfdoding. De ene broer is 4 jaar en de andere was 15 jaar ouder dan mij. De oudste stelde dat zelfmoord laf was en de jongere vond dat het juist van moed getuigde. Toen wou ik wat zeggen, maar mijn mond werd gesnoerd door mijn moeder, die me zei: jij mag nog niks zeggen… Met andere woorden: daar was ik nog te jong voor. Weet nu nog niet wat ik toen had willen zeggen. Jammer. Een jonge twintiger geworden beet ze me een keer toe: niet alles wat jij denkt is waar! En in mijn jaren als dertiger zei ze een keer tegen een andere broer van me, die één jaar jonger dan me is: Wij zijn geen praters. Waarop ik haar zei: Maar ik wel, ik wel! Drie vrienden van me stapten zelf voortijdig uit het leven. Over één van die drie schreef ik verleden jaar een blog: Dagboek van een antroposoof (4) (Weekjournaal Bewustzijnsziel, 6 oktober 2020). Binnenkort zal ik een blog plaatsen over een wezenlijke (ziele)kern van het menselijk oordeel: de strijder.

Reageren? Graag!

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.